Preek van zondag 28 april 2024 Preek van zondag 28 april 2024
Geroepen om te geven
‘Ik weet niet wie of wat de vraag stelde.
Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde.
Maar eens zei ik ja, tegen iemand
of iets.
Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is
en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft’.


Op deze vragende, tastende manier verwoordde Dag Hammarskjöld, niet lang voor zijn dood, zijn besef van roeping. Deze Hammarskjöld was een Zweeds diplomaat en 8 jaar lang secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Hij stierf in 1961 als gevolg van een nooit echt opgehelderd vliegtuigongeluk – waarschijnlijk opzet − tijdens een vredesmissie in Congo. Postuum kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede. In zijn dagboek bleek hij een religieus mens met mystieke trekken. Zonder dat hij zich de vraag kon herinneren wist hij zich geroepen, door iemand of iets, en had hij een keer ‘ja’ gezegd. Concreter kon hij het niet maken en dat hoeft ook niet. Persoonlijk vind ik het een pakkende, poëtische verwoording van hoe God zich aan ons laat kennen. Je hoeft niet als Samuël opeens, midden in de nacht, een luide stem te horen, maar kunt je wel geroepen voelen. Door een stille stem waar we de naam van God aan verbinden.

Roeping staat hoog op de agenda van de landelijke kerk, zo stond onlangs in de krant te lezen. Er is onlangs zelfs een roepingszondag ingesteld, die was vorige week. Want in korte tijd is het beeld 180 graden gekanteld. Eerst kregen theologen in opleiding te horen dat er in de protestantse wereld al snel geen werk meer zou zijn. Kerken hadden geen geld meer om hen te betalen. Maar nu zijn er opeens te weinig predikanten om in de komende jaren alle vacatures op te vullen. In het noorden van het land is de situatie zorgelijker dan hier, maar ook in Cothen en Wijk bij Duurstede krijgen we ermee te maken als we samen ons beroepingswerk gaan opstarten. Met dat laatste is onlangs een goed begin gemaakt op onze gezamenlijke gemeenteavond. Bij al dat enthousiasme zijn we echter gewaarschuwd: er zijn binnenkort te weinig roepingen, zowel onder jongeren als onder mensen die op een later moment een carrièreswitch willen overwegen. Wel kun je je tegelijk afvragen – een actueel thema in de samenleving, ook bij de laatste verkiezingen: hoe staat het dan met hun bestaanszekerheid? Want wat kunnen die gemeenten over 10, 20 of 30 jaar nog opbrengen? Moeten die predikanten dan nog alsnog een ander vak leren en een bijbaan zoeken om zichzelf te kunnen bedruipen?

Dat brengt me bij Paulus, want hoe doet hij dat op zijn zendingsreizen? Als hij ergens een gemeente sticht, hoorden we, dan laat hij zich niet betalen of fêteren. Deze grote apostel onder de niet-joden, de heidenen genoemd, vraagt van niemand geld of kleding en verdient zoveel mogelijk zijn eigen kostje. Eigenhandig − benadrukt hij in Handelingen 20 − heb ik voorzien in het levensonderhoud van mijn metgezellen en mezelf. Dat weten we ook uit andere berichten. Paulus is een tentenmaker, en overal waar hij voor langere tijd verblijft pakt hij dat beroep weer op. En het geld dat hij daarmee verdient geeft hij deels ook weer weg, blijkt uit onze lezing, aan kwetsbaren die dat nog meer nodig hebben. Zo benadrukt Paulus dat hij nooit een profiteur is geweest. Dat onderscheidt hem van andere figuren in zijn tijd, net als hij rondreizende predikers, die er minder zuivere praktijken op nahouden. Ook blijft hij op deze manier onafhankelijk: hij is geen broodprofeet die mensen naar de mond praat. Want zo gaat dat al te vaak: ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt’. Paulus heeft zijn handen vrij om zonder last of ruggenspraak te spreken. Hij wordt er zelf niets beter van. Of toch wel, want zo eindigt hij: geven maakt gelukkiger dan ontvangen. Hij wordt van al dat geven en delen een heel gelukkig mens!

Het spijt me, gemeente, maar zoiets kun je vandaag de dag niet van een predikant of wie dan ook verwachten. We leven in andere tijden. Toch is dit lange tijd wel aangehaald als de toekomst van kerk en ambt. Wat staat ons te doen als de kerk zo klein wordt dat ze geen predikant meer kan betalen? Dan hebben we tentmaking ministry nodig, luidde dikwijls het antwoord. Vertaald vanuit het Engels: dan moet je het hebben van voorgangers die tenten maken, net als Paulus, al mag het natuurlijk ook een ander ambacht zijn. Die voorgangers zoeken dan doordeweeks een andere baan, misschien voor 70 of 80 procent, en werken daarnaast ’s avonds en in het weekend in de gemeente. Wat zij niet kunnen doen, door gebrek aan tijd of vaardigheden, wordt gedaan door vrijwilligers die zich in allerlei taken specialiseren. De een leert uitvaarten begeleiden, de ander doet het ziekenbezoek en verdiept zich daarin, een derde organiseert het kringenwerk in de gemeente of laat zich liturgisch scholen. De kans is groot dat het ooit die kant uitgaat, ook als we dit de komende jaren nog voor ons uit kunnen schuiven. Ja, zowel in Cothen als Wijk bij Duurstede kun je twee tegengestelde signalen horen. Het ene is bemoedigend: allebei zorgen we elk jaar nog steeds voor een gezonde begroting. Daardoor kan allerlei kerkenwerk doorgaan op een niveau dat we graag in stand houden. Maar tegelijk is er het andere, zorgelijke signaal: in het vrijwilligerswerk zal het steeds moeilijker worden de gaten te vullen, onder andere in de kerkenraad en het pastoraat. Gaat die tendens zich doorzetten? Of zijn telkens toch weer mensen die iets van roeping voelen en zich beschikbaar stellen? Want roeping is niet enkel iets voor dominees maar geldt voor alle gemeenteleden, benadrukken we graag in de protestantse wereld.

In dat verband is het goed stil te staan bij wat Paulus beweert in Handelingen 20: ‘Geven maakt gelukkiger dan ontvangen’. Daar is menigeen mee opgevoed, waarschijnlijk in de klassieke vorm dat het ‘zaliger is te geven dan te ontvangen’. Soms werd je ermee onder druk gezet. Dan moest je onder dat motto een stuk speelgoed afstaan aan je broertje of zusje, of je moest meer geld geven voor de renovatie van de kerk of een ander goed doel. Of je zou je in het algemeen meer kunnen inzetten voor de nabije of verre naaste of het leven van de kerkelijke gemeenschap. Dan had de oproep om te geven iets van een religieuze plicht, zonder dat er sprake is van innerlijke motivatie. Terwijl het juist om de levenswijsheid gaat die verscholen zit achter deze woorden. ‘Geven maakt gelukkig’ – dat is niet zomaar een verplichting maar gaat om een diep inzicht in wat een mens goed doet. Wat Paulus hier aanreikt, vind je ook terug in hedendaagse visies op geluk en een zinvol bestaan. ‘Geef meer dan je neemt’, is daarbij een gulden regel. Op die manier gaat je hart open en wint het leven aan zin en betekenis. Je brengt anderen tot bloei en ook jezelf. Al kun je ook té veel geven en je grenzen overschrijden. Dat is juist ongezond want dan loop je jezelf voorbij en loop je leeg als mens. Zoals bij veel dingen gaat het om het juiste evenwicht. Maar dat hoeft niet precies in balans te zijn. Wees meer gericht op het geven dan op het nemen of ontvangen, geeft Paulus ons mee. Dat maakt een mens gelukkig.

Ik las een keer het verhaal over een Italiaanse kapper in een arme streek, waar landarbeiders een zwaar leven kennen. Af en toe zitten ze bij hem in de stoel en worden ze een half uurtje verwend. Hij merkt hoe ze zich dan ontspannen en beginnen te praten. Zo vertelt deze kapper:

Het mooiste is dat ik bij het leven van deze mensen betrokken raak. Ik ben net een priester, mensen vertellen me over hun leven. Dat kan een tiener zijn met problemen met zijn ouders, of een man die het thuis allerlei gedoe heeft. Je luistert en probeert ze een beetje verder te helpen. En soms verandert er iets ten goede, daar kun je dan echt van genieten.

Een wijze man, deze kapper. Je zou willen dat mevrouw Heineken hem eens zou ontmoeten, die van haar vele miljarden niet 30 miljoen aan de belasting wil afstaan – voor ons algemene welzijn en geluk. Doe mij die wijze kapper maar, ik drink vandaag op hem! Je hoort het trouwens ook van anderen met een verzorgend beroep. En je komt het zelfs tegen als therapeutische wijsheid voor wie met depressieve gevoelens worstelt. Dan kun je je volledig op jezelf concentreren, maar het werkt vaak beter als je anderen gaat helpen. Dat kan nieuwe zin en betekenis geven aan je bestaan. Je kleine ik kan op die manier uitgroeien tot je grote zelf. Ook zo kan geven je gelukkiger maakt dan ontvangen.

Die omslag is ook belangrijk voor de beleving van ons kerkenwerk. Te vaak zien mensen dat allereerst als een belasting. Terwijl degenen die het regelmatig doen dit vaak anders ervaren. Zij merken dat het ook veel oplevert, aan goede contacten en zinvolle gesprekken, aan groei bij jezelf en inzicht in anderen, aan verdieping van je geloof en je betrokkenheid bij de kerk. En ook als het bij vlagen spanning oplevert of inspanning vraagt, kun je ervan genieten dat dingen op den duur weer ontspannen en er bijna altijd wel een oplossing wordt gevonden. Daar kun je dan achteraf dankbaar en met voldoening op terugkijken. Ook zo kun je op den duur met Paulus beamen dat geven gelukkiger maakt dan ontvangen. In het kerkenwerk kun je veel kwijt van jezelf.

In Johannes 15, als het gaat over de wijnstok en de ranken, krijgt dit ‘geven’ nog een mooie verdieping. Op het eerste gehoor is het geen vriendelijke tekst. Jezus waarschuwt zijn leerlingen met strenge woorden: zonder mij kunnen jullie niets doen. En wie niet met mij verbonden blijft, zal verdorren en kan als brandhout de kachel in. Dat felle kennen we van Johannes, en heeft alles te maken met spanningen in zijn gemeente. Zowel extern als intern, vermoedt men, stond die gemeente onder grote druk. Vandaar die scherpe toon, terwijl Jezus het waarschijnlijk nooit op deze manier heeft gezegd. Maar de intentie blijft waardevol. Als Jezus zich vol liefde geeft, aan ons en aan de wereld, dan is dat om alles en iedereen tot bloei te brengen. In het bijzonder geldt dat voor zijn volgelingen die Hij wil voeden en inspireren. Dat zit in het bekende beeld van de wijnstok en de ranken.

Geloven – kan niet vaak genoeg herhaald worden ‒ gaat niet om een strakke leer, het is geen systeem dat je uit je hoofd moet leren en kunnen opdreunen. Het gaat om een manier van leven, van mens zijn. Het gaat erom elkaar vooruit te helpen en tot bloei te brengen, zoals Jezus dat doet. Hij is de stam die wortelt in God, de bron van alle liefde. Wij zijn de ranken die onze levenssappen ontvangen van hem. Geestrijke sappen als de liefde, inspiratie, wijsheid en creativiteit van God stromen via Jezus naar ons toe. In de hoop dat ze in ons uitgroeien tot mooie druiven en uiteindelijk tot goede wijn. Wijn van de liefde, wijn van de vrede ‒ was Jezus daar niet mee begonnen in Kana, op die bruiloft die bijna in het water viel? Niet voor niets is dat het eerste wonderteken dat het Johannesevangelie vertelt. Het feest van God met de mensen, leert Kana ons, moet weer tot leven komen.

Het is de bedoeling dat we elkaar van die goede vruchten laten genieten. Dat we royaal leren geven en delen, zodat we elkaar vooruit helpen en tot bloei brengen. Daar is het God om te doen, ja, op die manier kunnen we God groot maken, legt Jezus uit. Die grootheid van God wordt zichtbaar in ons als we werkelijk leven uit de liefde. Dat is het vervolg in Johannes 15. Blijf in mijn liefde, geeft Jezus zijn leerlingen dan mee als zijn gebod. Dat, gemeente, is onze roeping, zowel binnen als buiten de kerk: heb elkaar lief, draag goede vruchten, help elkaar vooruit en breng elkaar tot bloei.
Ik eindig zoals ik begon, met Dag Hammaskjöld:

Ik weet niet wie of wat de vraag stelde.
Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde.
Maar eens zei ik ja, tegen iemand
of iets.
Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is
en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.


Amen

 
terug