Preek van zondag 1 november 2020
Preek van zondag 1 november 2020
Gemeente van Jezus Christus, Wat is geloven? Aan het begin van hoofdstuk 11 zegt de schrijver van de Hebreeënbrief daarover een paar bijzondere dingen. Geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, en overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien. En door geloof, lezen we verderop, komen we tot het inzicht dat het zichtbare is ontstaan uit het niet-zichtbare. Een prachtige zin: het zichtbare is ontstaan uit het niet-zichtbare. Dat roept oude vragen op die in wetenschap en filosofie nog altijd actueel zijn. Want waarom is er iets en niet niets? En waar komt materie vandaan, alles wat we kunnen zien in deze wereld? Ja, hoe is het universum en deze aarde, hoe is toch de mens en al wat leeft ontstaan? Het eerste antwoord laat zich raden: alles is na een Big Bang of Big Flesh voortgekomen uit een evolutionair proces van miljoenen en zelfs miljarden jaren. Gelovig of niet, daar kun je niet omheen. Maar is dit het enige en dus ook het laatste antwoord? Gaat het enkel om evolutie, een lange aaneenschakeling van vrij willekeurige processen die min of meer toevallig dit lieve leven heeft voortgebracht? Of moet in dit alles, om het met Hebreeën te zeggen, ook een onzichtbare kracht aan het werk zijn? Een goddelijke wijsheid die richting geeft aan deze wereld? Een wonderlijke creativiteit die telkens nieuwe mogelijkheden opent in dit bestaan? Een alomvattende liefde die op zoek is naar liefdevol samenleven hier op aarde? Zit ergens in die evolutie ook iets van een scheppende hand? Het is de vraag naar ons eigen bestaan. Naar homo sapiens, die zo’n 200- of 300.000 jaar geleden opkwam in deze wereld in wording. Naar die verstandige mens (sapiens) die vaak zo dwaas kan zijn. Want of de meesten inderdaad deugen, zoals Rutger Bregman beweert, is nog maar de vraag. Veel mensen deugen helaas minder dan je zou willen, merken we in deze coronatijd. Ze zijn vooral vol van hun eigen vrijheid en hun eigen gelijk. En ook Amerika, met alle onderlinge spanningen, en Frankrijk, na een bloedige week, geven je weinig reden tot een al te optimistisch mensbeeld. Verdeeldheid, polarisatie en af en toe schokkend geweld bepalen nogal eens het beeld. Toch is de Bijbel hoopvol. Die mens is niet zomaar een dwaze evolutionaire toevalstreffer. Nee, die mens is op een of andere manier door God beoogd en geliefd, en mag zelfs beeld van God heten. Beeld van onze schepper, dat zijn we en worden we des te meer als we zelf ook ‒ net als deze God ‒ uitgroeien tot een bron van liefde en creativiteit. En samen de wereld leefbaar maken. ‘Niet zien en toch vertrouwen’. Dat reikt Hebreeën 11 ons aan als een mooie omschrijving van geloven. In dat spanningsveld stond oervader Abraham al, aldus de schrijver van deze brief. Met hem gaat het verhaal en het verbond van God met de mensen echt beginnen, vertelt het boek Genesis. Toch is Abraham als bondgenoot niet wat je noemt het toonbeeld van een onwankelbare gelovige. Eerder is hij het prototype van de moderne en postmoderne mens, in zijn zoeken en tasten, zijn hoop en wanhoop, zijn twijfel en verlangen. Abraham weet niet precies wie God is of wat zijn bedoelingen zijn. Maar hij hoort een stem, een stem die hem in beweging brengt. En dan gaat hij op reis, zonder te weten waarheen. Hij laat al het vertrouwde achter zich, en gaat op zoek naar het land van belofte. Een moedige keuze, want hoe kwetsbaar ben je dan opeens. Zonder de bescherming van familie of je vertrouwde omgeving. Abraham gaat zomaar op pad met die onzichtbare God die hem op een of andere manier heeft geraakt en aangesproken. Hebreeën benadrukt in dit verband dat Abraham in een tent woont. Op zich is dat heel gewoon voor bedoeïenen zoals hij. Die blijven in beweging, die bouwen geen huis. Maar het krijgt hier een extra betekenis. Die tent laat ook iets zien van de manier waarop hij in het leven staat en met God omgaat. Dat doet een kwetsbare Abraham met weinig zekerheden en des te meer verlangen. Vanuit die onvaste, beweeglijke tent ziet hij uit naar wat genoemd wordt: een stad met fundamenten. Een stevige woonplaats, een nieuw bestaan, door God zelf ontworpen. Zo is geloven voor hem, en ook voor zijn vrouw Sara, meer een kwestie van hoopvol verlangen dan van zeker weten. Hopen dat leven met God ook zal uitlopen, zo trekt Hebreeën de lijn door, op een leven bij God of ‒ moet je zeggen ‒ in God. In het besef dat we hier op aarde passanten zijn, tijdelijke tentbewoners als Abraham. Vandaag de dag heb je dogmatische atheïsten die zeker weten dat God niet bestaat en dat luidt verkondigen in prikkelende boeken. Zo iemand is Abraham zeker niet. Maar evenmin is hij een dogmatische theïst, zo’n gelovige die steevast de waarheid in pacht meent te hebben. Zo van: als de Bijbel zes dagen zegt, dan is de wereld ooit in zes dagen geschapen. En als je niet strikt gelooft in de dogma’s van de kerk, dan ben je een afvallige. Op die manier kunnen allerlei joden, christenen en moslims zich vastklampen aan oude waarheden die zekerheid moeten bieden. Maar dat past niet bij Abraham, deze vader van alle gelovigen – in de Bijbel is dat zijn erenaam. Hij is geen mens van stelligheden, laat staan een fanaticus of extremist, maar leeft van hoop en vertrouwen. Van een stem waar hij niet omheen kan. In zijn voetspoor mag je zeggen dat gelovigen, als het goed is, hoopvolle mensen zijn die zich niet neerleggen bij het bestaande. Ze willen daar bovenuit stijgen, ze kijken vol verlangen uit naar een nieuwe wereld, naar de komst van het koninkrijk van God. En zonder te weten of ze er iets van zullen zien, komen ze in beweging: voor hun naaste in nood, voor wie arm of ziek zijn, voor de vreemdeling en vluchteling. In naam van Jezus en zijn evangelie. Om die reden worden gelovigen wel heiligen genoemd, en is het vandaag Allerheiligen. Niet omdat christenen heilige boontjes zijn ‒ nee, alles behalve ‒ maar omdat er ergens in hen een heilig vuur woont. Net als Abraham hebben ze een stem gehoord, vaak een stille stem in het hart, die appelleert aan hun geweten. Of ze horen in de bijbelse geboden een roep om respect, voor God en elkaar, en voor vrede en recht. Of die stem klinkt in de ontmoeting met een kwetsbare naaste die hulp nodig heeft, troost en nabijheid. Voor mij is dat een geliefd beeld geworden: God die onder ons aanwezig is als de stem die ons aanspreekt, de stem die ons wakker schudt en in beweging brengt. Die diep in ons een verlangen wekt naar verandering, naar een beter, liefdevoller bestaan en een nieuwe wereld waarin iedereen tot z’n recht komt. Die God is inderdaad niet te zien, weet ook Hebreeën, maar wel te hóren. Zijn stem klinkt al in de Bijbel, maar evengoed hier en nu in deze tijd. In de wereld om je heen, of diep in jezelf. Daar laat God keer op keer van zich horen, als stem die je raakt en roept. Ook voor de eeuwigheid vind ik dat een mooi beeld voor wat je mag hopen voorbij de dood. De hoop dat ook dan diezelfde stem zich laat horen. De stem van je schepper die je wakker roept met je eigen naam. De stem van de liefde, van Christus zelf, die sterker is dan de dood. Een aandachtige stem die vraagt naar wie je geweest bent, en wat er wel en niet goed was in je aardse bestaan. En een lichtende stem die spreekt van genade, vergeving en aanvaarding. Bij die eeuwigheid passen wat mij betreft geen vaste beelden of stellige overtuigingen. We moeten het als Abraham hebben van geloof en vertrouwen. Geloof in die onzichtbare kracht van God, die niet ophoudt bij de dood. Vertrouwen dat zijn creatieve liefde ook door de dood heen ons leven kan vernieuwen. Net als Abraham leven we vanuit de belofte. De belofte dat God ons niet loslaat maar op een of andere manier zal vasthouden en ons leven zal herscheppen. De belofte waar de Bijbel mee eindigt: zie, Ik maak alle dingen nieuw! Amen. | ||
terug | ||