Preek van zondag 19 maart 2023
Preek van zondag 19 maart 2023
Kinderen van het daglichtTwee enorme pastorale blunders – daarmee begint ons verhaal van vanochtend. Wat de discipelen hier volgens Johannes 9 presteren, rond een blindgeboren man, kan echt niet door de beugel. Dat is in elke pastorale handreiking na te lezen. Tot twee keer toe vliegen ze uit de bocht. Om te beginnen praten ze niet met deze blinde man, maar wel over hem, terwijl hij er gewoon bij zit. Ze tonen geen aandacht voor hoe het deze man vergaat, maar richten zich over zijn hoofd heen met een vraag tot Jezus. Waarom is hij blindgeboren, willen ze van Jezus weten? Alsof die man niet zelf meeluistert, alsof hij doof is in plaats van blind. Hoe pijnlijk is dat, als anderen over je gaan praten waar je zelf bij zit, maar zonder jou er in te betrekken. Dat gebeurt nogal eens als iemand in een rolstoel zit die door een ander geduwd wordt. Dan wordt vaak degene die er achter loopt aangesproken, maar niet degene die erin zit. Alsof iemand met een lichamelijke handicap ook z’n andere vermogens kwijt is. Dat is zo’n rare kronkel die we hier ook tegenkomen bij Jezus discipelen. De tweede blunder: de discipelen willen meteen een verklaring voor dit leed. En die zoeken ze binnen de gangbare kaders van die tijd, van schuld en straf. Je ziet ze wikken en wegen. Is hij blind omdat hij zelf gezondigd heeft? Nee, dat kan niet, het is niet zijn eigen schuld want hij was al blind vanaf zijn geboorte. Oké, volgens sommige joden kon je zelfs al in de baarmoeder zondigen. Dan wordt gewezen op Jacob en Ezau, een tweeling die al in de moederschoot vocht om de voorrang – ruzie om: wie wordt de eerstgeborene? Maar dat lijkt hier niet aan de orde. Dan zal het dus wel aan de ouders liggen. Of niet soms, kijken de leerlingen naar Jezus? Zo werkt het ongeveer in hun grijze massa. Ook zo’n beschuldigende verklaring is uiterst pijnlijk en pastoraal gezien een doodzonde. Ik herinner me nog uit mijn eerste gemeente de ouders met hun spastische kind. Hun pijn, hun woede om al die verkapte verwijten, vaak tussen neus en lippen door en soms zelfs heel expliciet. Of ze misschien dronken waren in de nacht van de verwekking? Zo kunnen mensen een trap na krijgen. Een verklaring zoeken voor het lijden is iets van alle plaatsen en tijden. Het gebeurt zowel in kerkelijke kring als daarbuiten. Om in eigen huis te beginnen: vaak wees de kerk − alsof ze niets van Jezus geleerd heeft − net als zijn discipelen op onze zondigheid. Is het niet die van ons persoonlijk, dan wel die van de mensheid als collectief: onze gezamenlijke erfzonde. Eeuwenlang werd daarop teruggegrepen. Toch is het alles behalve een bijbelse gedachte. De leer van de erfzonde ‒ zo blijkt, als je het napluist ‒ is gebaseerd op een paar losse, uit hun verband gerukte teksten. En wordt in de Bijbel zelf her en der helder weersproken. Zonde is geen erfelijke ziekte. En een profeet als Ezechiël maakt duidelijk dat jij niet verantwoordelijk bent voor het gedrag van je voorgeslacht maar alleen voor dat van jezelf. Jezus hoeft dat hier alleen maar te beamen. Zo simpel is het niet. Deze blindheid heeft noch met de man noch met zijn ouders te maken. Zoek het dus ook niet in oosterse godsdiensten, die denken in termen van karma en reïncarnatie. Dan zou deze blinde man zijn handicap niet voor niets hebben gekregen maar lag het aan zijn negatieve karma, opgebouwd in een vorig leven. Misschien biedt het anderen iets van troost maar zelf heb ik er niets mee. Wat een uitzichtloze gedachte dat de fouten die je ooit maakte steeds aan je blijven kleven. Is er dan geen genade of vergeving? Ik weet: dat zijn grote woorden die heel goedkoop kunnen worden. Je moet er voorzichtig mee zijn, maar waar ze verdwijnen, daar wordt het leven snel genadeloos en hard. Dan slepen mensen voortdurend hun verleden met zich mee. Jezus doet niet mee in die denkpatronen. En dat mag ronduit bevrijdend heten. Verklaringen als die van de discipelen wijst Hij resoluut van de hand. In het lijden van deze blinde man zit geen verborgen boodschap. Maar wel geldt voor hem: het zou er eigenlijk niet moeten zijn. Gods diepste streven is dat het lijden verdwijnt en iemand herstelt. Hij verwoordt dat hier enigszins cryptisch als Hij zegt: Gods werk ‒ ofwel: dat iemand geneest en weer opleeft ‒ moet zichtbaar worden in deze man. God staat dus aan de kant van ons herstel, onze groei en bloei. God staat voor een schepping vol licht en leven, een wereld waaruit de duisternis verdwijnt. En daar kunnen ook wij ons voor inzetten, bijvoorbeeld door vandaag de dag blinde mensen niet in de kou te laten staan maar de kans te geven met goede voorzieningen en hulpmiddelen optimaal deel te nemen aan het leven, aan de samenleving. Daar is Jezus zelf mee bezig als Hij deze man aanziet en geneest: dan stelt Hij zich in dienst van God, die – denk aan Genesis 1 – niets liever doet dan licht maken en leven scheppen. Dat overkomt deze man in dit verhaal: hij ziet weer licht, hij kan weer gaan leven. Volop leven, daar kwam hij in zijn tijd – zonder hulpmiddelen en zonder empathische omgeving − nauwelijks aan toe. Zoals vaker bij Johannes, loopt ook door dit verhaal weer de vraag: wie is toch deze Jezus? Een lastige vraag, want de Bijbel is op dit punt niet eenduidig. Eigenlijk – vertel ik wel vaker − lopen er in het Nieuwe Testament twee lijnen door elkaar heen. De ene tekent Jezus uit als een hemelse figuur, hoog boven ons verheven, die vanuit de hemel naar de aarde afdaalt. De goddelijke kracht waarover Hij beschikt, zou eindeloos zijn. Genezingen en andere wonderen, zoals water veranderen in wijn, kosten hem dan weinig moeite. Die schudt Hij min of meer uit zijn mouw. Deze eerste lijn zit sterk verweven in het evangelie van Johannes. De andere lijn, die je meer in de andere evangeliën tegenkomt, toont ons een sterk aardse Jezus. Hij is een mens als wij, maar ook een profetische en charismatische figuur die vol is van Gods geest. Hij leeft in diepe verbondenheid met God de Vader en beschikt daarbij over bijzondere, heilzame kracht. Niet dat Hij alle zieken in het land zomaar geneest, maar met enige regelmaat lukt het wel. Daarbij maakt Jezus niet alleen gebruik van zijn geestkracht maar ook van bepaalde genezende krachten in de natuur. Neem de in onze ogen niet al te smakelijke behandeling van deze blinde: Jezus maakt van speeksel en zand een beetje modder, en smeert dat op zijn ogen. Als de man dit even laat intrekken en vervolgens afspoelt – in het bad van Siloam – dan gaan zomaar zijn ogen open. Wat dat is? Net als in de oude Maggi-reclame kun je zeggen: een beetje van Jezus en een beetje van die modder die beide heilzaam zijn. Veel gelovigen, die groot werden met een sterk goddelijke Jezus – de eerste lijn − voelen zich vandaag de dag meer thuis bij die tweede: een sterk menselijke Jezus die vol is van God. Dan wordt wel gezegd: ‘Jezus heeft zijn goddelijke jasje uitgedaan’. Wat in de oudheid nog heel gangbaar was – een mens die tegelijk half of helemaal goddelijk kon zijn ‒ is in de moderne tijd moeilijk mee te maken. Dan grijpen gelovigen liever terug op die andere bijbelse lijn, van een joodse Jezus die mens is zoals ieder ander, maar tegelijk in heel zijn doen en laten volledig is toegewijd aan God. Om die reden krijgt Hij in het Nieuwe Testament mooie titels toegekend als messias, mensenzoon en zoon van God. Die laten zien hoe bijzonder Jezus is, zonder dat Hij daarmee meteen een goddelijke status krijgt. In de joodse traditie is ‘zoon van God’ in de regel een naam voor een bijzonder mens of ook een heel volk. Israël als geheel kan bijvoorbeeld ‘zoon van God’ genoemd worden. De zoon die God uit Egypte heeft weggeroepen en bevrijd. In dit verband heeft ons verhaal van vanochtend iets bijzonders. Meestal – zei ik al – zit het evangelie van Johannes op de eerste lijn, van een sterk goddelijke Jezus die moeiteloos wonderen verricht. Maar in dit verhaal is dat anders. Jezus geneest de blinde man niet met een simpel gebaar. Hij is juist intensief met hem bezig, en gebruikt modder en water. Daarin zit ongetwijfeld iets van de symboliek van Genesis, als God de mens boetseert, en ook van de doop, maar dat moet ik vandaag laten rusten. Nu gaat het om het bijzondere van deze persoonlijke en volop menselijke inspanning van Jezus. En dat hoor je terug in de nogal nuchtere reactie van de blinde, even verderop. Als hem door de Farizeeën gevraagd wordt, hoe hij over Jezus denkt, dan komt deze man niet met een titel – messias, mensenzoon, zoon van God. Nee, dan luidt zijn nuchtere, misschien ook voorzichtige antwoord: ‘Deze Jezus is een profeet’. Een mens met een missie, in de lijn van de eerdere profeten van Israël. Op die manier kan ook dit vierde evangelie af en toe de menselijkheid van Jezus onderstrepen. Ook Johannes is in zijn evangelie dus niet eenduidig over de vraag wie toch deze Jezus is. Als ik zelf op basis van dit verhaal een titel aan Jezus mocht geven, dan zou ik hem ’zoon van het licht’ noemen. Dat is zijn profetische taak, daartoe weet Hij zich door God geroepen en uitgezonden. In naam van de Vader wil Hij licht brengen in deze wereld. En liever niet in zijn eentje. Want nadrukkelijk nodigt Hij anderen – ook ons − uit hetzelfde te doen. Zolang het dag is, horen we Jezus zeggen, moeten wij het werk doen van God. Hebt u het meervoud gehoord: niet ik maar wij? Ieder mens kan iets uitstralen van Gods liefde, ieder mens kan een bron van licht zijn. Niet alleen Jezus is het licht der wereld, weten we al uit de Bergrede. Hierop spreekt Hij ook zijn discipelen aan. Ook jullie, ook wij hier kunnen een lichtbron in deze wereld zijn. Dat klinkt ook door in Efeziërs 5, vandaag ons woord van onderricht. Daar krijgen we als opdracht mee: ga je weg als kinderen van het licht. Breng als wakkere mensen goedheid, gerechtigheid en waarheid voort. Neem daarom niet deel aan de duistere praktijken in deze wereld, maar ontmasker die: denk aan het geweld, de corruptie en het bedrog die alom aanwezig zijn, denk aan de vooroordelen, pesterijen en andere liefdeloze praktijken die het daglicht niet kunnen verdragen. Laten we geen kinderen van de nacht zijn maar kinderen van de dag, de derde dag. Laten we opstaan met Christus, de zoon van het licht. Amen. | ||
terug | ||