Preek van zondag 18 juni 2023 Preek van zondag 18 juni 2023
Leven met het oog op het koninkrijk
 
Er is iets wonderlijks aan de hand in het evangelie van Matteüs. Want tot twee keer toe stuurt Jezus zijn discipelen erop uit om zijn boodschap te verkondigen. De tweede keer kennen we al te goed en kwam vorige week nog voorbij, toen ik hier als vervanger van de zieke gastpredikant ben voorgegaan. Toen lazen we het slot van Matteüs 28, een fragment dat bekend staat als het zendingsbevel. Daar draagt Jezus de overgebleven elf discipelen op – de twaalf minus Judas: ga op weg en maak ‘alle volken’ tot mijn leerlingen. Daar, in Matteüs 28, gaat het nadrukkelijk over ‘alle volken’, of wel alle mensen buiten Israël. Maar hier − in Matteüs 10, het fragment van vandaag − is dat anders. Hier krijgen de discipelen als instructie mee: ga niet naar de steden van Samaria, niet naar de heidense volken buiten Israël, maar richt je op de verloren schapen van je eigen volk. Verkondig hun, alleen Israël dus, dat het koninkrijk van de hemel nabij is. Hoe is het één met het ander te rijmen, hoe kan het dat deze opdrachten zo sterk van elkaar verschillen?

Sommigen maken er een tweetrapsraket van. Jezus zou een gefaseerde planning voor ogen staan: eerst het eigen volk bereiken, en vervolgens de wijde wereld, de volken buiten Israël. Schreef Paulus niet aan de Romeinen dat het evangelie een boodschap van heil is, eerst voor de joden en dan voor de heidenen. Is dat ook niet de logische volgorde, je begint in je eigen omgeving en breidt dan langzaam maar zeker uit? Toch blijkt dit beeld van een verkondiging in twee fasen niet te kloppen. Want hier in Matteüs 10 tellen die andere volken helemaal niet mee. Jezus richt zich enkel op zijn joodse volksgenoten en verwacht dat het koninkrijk al aanbreekt voordat iedereen bereikt is. Dat hoorden we in vers 23. ‘Ik verzeker jullie’, zegt Jezus daar tegen zijn discipelen, ‘dat de Mensenzoon gekomen is vóórdat jullie in elke stad van Israël geweest zijn’. Er is haast, ja voor Israël is al nauwelijks genoeg tijd. Laat staan voor de omliggende volken, die blijven helemaal buiten beeld . Maar dat pakt anders uit, het einde breekt niet aan. De leerlingen keren gewoon terug op hun basis, zonder dat de door Jezus aangekondigde Mensenzoon is gekomen of het koninkrijk is doorgebroken.

Die voorspelling van Jezus is niet uitgekomen, en dat heeft hem ongetwijfeld aan het denken gezet. Blijkbaar heeft God andere plannen en reikt dat koninkrijk nog veel verder, ook verder dan Jezus aanvankelijk dacht. En dan horen degenen die buiten Israël wonen net zo goed tot de mensen die God ter harte gaan. Vergelijk het met het moment waarop je zelf beseft: het kan toch niet zo zijn dat alleen mensen die Jezus kennen bij God horen, en dat alle anderen reddeloos verloren gaan. Velen zullen dat bij zichzelf herkennen. Dan besef je: zo kan en wil ik niet geloven. Zo komt ook Jezus hier tot nieuw inzicht, en verbreedt zich zijn horizon. Dat weten we ook uit zijn ontmoeting met een buitenlandse vrouw, een Kanaänitische, die een beroep op hem doet. In eerste instantie wijst Hij deze vrouw nogal ruw af, onder het mom dat Hij alleen naar zijn eigen volk gezonden is. Maar deze vrouw zet hem op het andere been en maakt hem duidelijk dat niet-joden net zo goed van het brood voor Israël mogen mee-eten. En dan − een opvallend moment in het evangelie − geeft Jezus zich zomaar gewonnen. Deze vrouw heeft hem afgetroefd en tot nieuw inzicht gebracht. Een nieuw besef dat zich bij Jezus dus pas op den duur ontwikkelt en dat gaandeweg zijn optreden is gaan groeien. Verderop in het evangelie lees je dan ook dat Hij voorzichtiger wordt met voorspellingen. Niemand weet de dag of het uur van Gods tijd, leert Hij verderop in Matteüs, ook de Zoon niet, alleen de Vader.

Die eindtijd, gemeente, is nog steeds niet aangebroken. De aangekondigde Mensenzoon is niet gekomen, en Jezus zelf is 2000 jaar nog steeds niet teruggekomen. Wel zijn er keer op keer christenen die daarop inspelen. Onlangs stonden we daarbij stil op een avond van het Beraad van Kerken. ‘Is het einde nabij’, was de vraag die mensen uit verschillende kerken bijeenbracht. Zijn er niet talloze tekenen dat deze wereld ten einde loopt en dat God, om het maar eens populair te zeggen, de stekker eruit trekt en de mensheid komt oordelen? Wordt dat niet nadrukkelijk bevestigd in de kleurrijke, apocalyptische visioenen van Openbaring, het boek waar de Bijbel mee eindigt? Dan wordt al snel verwezen naar de opeenstapeling van onheil in deze tijd. Corona is dan wel onder controle, maar wat staat ons nog meer aan gevaarlijke virussen te wachten? Of neem de klimaatcrisis, die lijkt niet meer te keren en leidt ongetwijfeld tot nog meer migratie, onrust en geweld. Ook blijkt de koude oorlog niet voorbij en is het nu volop strijd in Oekraïne en wat komt daar nog achter weg?

We leven in een gevaarlijke tijd, vertelde historicus Simon Schama gisteren nog in dagblad Trouw. Een tijd vol nepnieuws waarin wetenschap ‘ook maar een mening’ wordt genoemd. En in een column elders in de krant stond hoe allerlei problemen nu modieus ‘apocalyptisch’ heten. Naast een ecocalyps en klimatocalyps is er sprake van een farmacalyps, als men vreest voor de totale instorting van beschikbare geneesmiddelen. Een andere angst is die voor een robocalyps: een machtsovername in deze wereld door robots en kunstmatige intelligentie. Dit soort apocalyptisch denken kan je scherp houden, op gevaarlijke ontwikkelingen in deze wereld die niet te rijmen zijn met Gods liefdevolle en heilzame bedoelingen. Zonder dat je gelooft dat God zelf klaar staat om tussenbeide te komen en het einde in te luiden.

Nee, maar ook als je niet gelooft in zo’n goddelijke interventie, zo’n rigoureuze ingreep in de geschiedenis, dan kun je wel leven ‘alsof het koninkrijk morgen aanbreekt’. Dat schreef Albert Schweitzer, de bekende theoloog en arts die uit Europa vertrok om zich in te zetten voor de zieken in Afrika en in Lambarene een hospitaal opzette. In de lijn van Jezus die zijn leerlingen onder andere meegeeft zieken te genezen en hun wonden te verzorgen. Voor Schweitzer was het evangelie een oproep tot ‘eerbied voor het leven’, eerbied voor mens en dier en al wat leeft en vaak zo kwetsbaar is. Dat is een boodschap die alleen maar heeft gewonnen aan actualiteit. Blijf waakzaam op de gevaren van deze tijd. Maar helaas heb je niets aan mensen die met zo’n wereldeinde aan de loop gaan en lukraak voorspellingen doen. In 2011 hingen op NS-stations posters met de woorden: ‘Dag des Oordeels 21 mei… Roep sterk tot God’. Die onheilstijding kwam van de Amerikaanse dominee Harold Camping, een naam die je – dat moet ik hem meegeven − naar vakantie doet verlangen. Volgens deze Camping zou op 21 mei 2011 ’s avonds om zes uur de wereld ten einde lopen. Met een eigen radiozender werd wereldwijd luidruchtig campagne gevoerd. Maar na die datum bleef het angstvallig stil. Niet een minimaal excuus, zo van: foutje, bedankt!
 
Een ouder verhaal gaat over William Miller, een Amerikaanse predikant die duizenden aanhangers had. Hij meende dat de Dag des Oordeels in 1844 zou plaatsvinden. Die dag klommen velen op hun dak, in afwachting van hun tenhemelopneming, de zogenoemde  rapture van uitverkorenen. Maar helaas, ook toen gebeurde er niets. Sindsdien staat dat bekend als 'de Grote Ontgoocheling'. Uiteindelijk blijken zulke voorspelling toch vooral een vorm van bangmakerij en leiden ze vooral tot paniek, gevolgd door teleurstelling. Al kon je er ook heel nuchter onder blijven. Dat weten we van Maarten Luther, de grote kerkhervormer ten tijde van de Reformatie. Ook hij meende in de eindtijd te leven maar kon tegelijk opmerken: al wist ik dat het morgen zover was, dan zou ik vandaag nog rustig appelboompje planten. Dat bood weer een mooi tegenwicht aan alle dreiging of angst van die tijd. Laat dat ook als motto voor nu gelden: leef waakzaam, alsof het koninkrijk nabij is, maar laat je niet meeslepen in angst of paniek.

Zelf, gemeente, denk ik niet dat we dat beeld van een plotseling binnenbrekende eindtijd levend moeten houden in de kerk. Dat past bij de sterk apocalyptische leef- en denkwereld van toen maar is na 2000 jaar uitstel niet echt geloofwaardig. Niet voor niets groeit in de eeuwen na Pinksteren in de kerk gestaag de gedachte dat God niet met grof natuurgeweld deze wereld binnendringt met zijn oordeel, maar dat God met zijn Geest van liefde bezig is deze wereld naar haar voltooiing te leiden. Die Geest werkt in op ons, op heel de mensheid en heel de schepping, en wijst ons telkens nieuwe mogelijkheden. Dat voedt onze hoop dat ooit alles van Gods royale liefde doordrongen zal zijn. Het visioen dat Paulus kort en krachtig verwoordt als: God alles in allen. Heel de werkelijk zal vol raken van zijn liefde. God alles in allen. Op die manier mogen we als kerk de hoop levend houden dat de problemen van deze wereld zich ooit oplossen: als die Geest ons blijft inspireren en wij ons daarvoor openstellen. En ook houdt de Geest ons waakzaam rond de gevaarlijke tendensen en ontwikkelingen die er volop zijn in deze tijd en die we moeten weerstaan, willen we niet zelf het einde van deze wereld willen inluiden.

Bij die christelijke hoop past het troostrijke beeld bij uit Openbaring, dat alle tranen gedoogd worden en de dood voorgoed verdreven zal zijn. En hoopvol is ook het beeld uit Jesaja 25 dat ons van godswege een feestelijk maal belooft met heerlijke gerechten en de beste wijnen. Bij de voltooiing van de wereld komen alle volken naar de berg Sion, de plek waar God zelf hen zal ontvangen. Daar nodigt God ons ‘Aan tafel’, het jaarthema van afgelopen seizoen. Dat visioen houden we hier in leven, elke keer als we aan tafel gaan of op andere wijze brood en wijn met elkaar delen. Dan delen we niet alleen de gedachtenis aan Christus − zijn leven, sterven en opstanding − maar delen we ook zijn toekomstvisioen: een koninkrijk, een nieuwe wereld van vrede en recht, van goedheid en genade. Een wereld waarin we brood en wijn royaal met elkaar delen en God met zijn geest van liefde alles in allen zal zijn. Amen

 
terug