Preek van zondag 15 oktober 2023 Preek van zondag 15 oktober 2023
Introductie op de lezing uit Matteüs 22, 1-14
Het fragment dat we gaan lezen eindigt met een feestganger die wordt afgevoerd en in de uiterste duisternis belandt. Dat is niet zomaar een donkere plek in een sloot of weiland maar staat synoniem voor de hel. Er is gejammer en tandengeknars. Zo wordt opeens actueel wat Arnold Huijgen, hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit bepleitte: de hel zou meer ter sprake moeten komen in de kerk. Vandaag kan ik er niet omheen – voor deze keer dus maar ik beloof niet om het vaker te doen. Onze lector moest ook wel even slikken bij dit verhaal, vertelde ze me net voor de dienst.

De hel
Wat zo vrolijk begint, met een bruiloftsmaal, loopt al snel uit op een grimmig verhaal, met aan het slot zelfs een verwijzing naar de hel. Daarmee kan de kersverse hoogleraar aan de PThU dus tevreden zijn, volgens hem zou de hel vaker ter sprake moeten komen in de kerk. Maar ben je, zoals ik, een dominee die daar weinig mee op heeft, dan zit je lelijk met je handen in het haar. Wat kan ik, wat kunnen wij als gemeente met zo’n hel, zo’n duisternis vol gejammer en knarsetanden? Wat kunnen wij vandaag de dag met deze gelijkenis van Jezus? Als je de Bijbel serieus neemt, en dat proberen we als kerk, dan kun je niet om de lastige verhalen heen en je enkel beperken tot de mooie, aansprekende teksten.

Even leek het juist een mooi, vrolijk verhaal te worden: een koning houdt een feestmaal omdat zijn zoon gaat trouwen. En de beoogde gasten, die eerder al een seintje kregen dat ze op de grote dag verwacht worden, krijgen nu de officiële uitnodiging: het is zover, alles is gereed, hert feest gaat beginnen! God, zo vertelt deze gelijkenis, wil niets liever dan dat dat we feestelijk leven, met hem en met elkaar, in dit leven en ook na dit leven. Dat klinkt eerder al door in het verhaal over Kana, als Jezus daar een ingezakte bruiloft opnieuw tot leven brengt. Zes vaten water verandert Hij daar in een overdaad aan wijn − wijn die in de Bijbel vaak symbool staat voor de liefde. We mogen met elkaar genieten van al het goede dat God ons schenkt, is de boodschap, daartoe biedt de schepping vele mogelijkheden. Ja, dat doen we des te meer als we royaal ons brood breken en de wijn met elkaar delen.

In de gelijkenis gaat het anders, daar blijken de genodigden niet te willen feesten, ze wijzen de uitnodiging bars van de hand. Sommigen – horen we − negeren de boodschappers, anderen worden agressief en er vallen zelfs doden. Daarbij denkt Jezus ongetwijfeld aan de profeten voor hem en aan wat hem zelf te wachten staat. En dan wordt die koning op zijn beurt zo boos dat hij zijn troepen erop afstuurt, de moordenaars laat ombrengen en hun stad in brand laat steken. Zo loopt deze gelijkenis uit op een spiraal van vergelding, wraak en dodelijk geweld. Je gedachten gaan als vanzelf naar de recente gruwelijkheden in en om Israël. Ook daar loopt het volledig uit de hand en vreest iedereen wat er nog te gebeuren staat. Zo gaat het helaas keer op keer als onder mensen vergelding, wraak en geweld vrij spel krijgen. Dat is altijd weer pijnlijk. Maar doet God daar ook aan mee? Dat suggereert deze gelijkenis en dat maakt dit verhaal extra pijnlijk. Als God inderdaad als die koning is, dan worden op zijn initiatief eerst allerlei mensen gedood en verdwijnt er uiteindelijk ook nog iemand – de man zonder feestkleed − in de hel. Maak daar maar eens chocolade van, zie ik u denken.

Nu weten we niet of Jezus dit verhaal op deze wijze verteld heeft. Want het kent in Lucas een parallel waarin het heel anders toegaat. Als daar de uitnodiging voor het feest rondgaat, dan zouden de beoogde gasten wel willen komen maar kunnen ze niet goed. De één heeft net een akker gekocht, de andere vijf span ossen en een derde is net getrouwd – ook niet onbelangrijk. Op vriendelijke wijze geven ze dat door. Goed, dat wordt niet gewaardeerd, ook daar wordt de heer des huizes nogal boos maar er volgt geen straf. Wel laat hij vervolgens heel andere gasten uitnodigen: de armen, blinden, verlamden en misvormden worden nu welkom geheten. Zo wordt het alsnog feest bij Lucas, en aan het slot verdwijnt er niemand in de buitenste duisternis.

Blijkbaar maakt zo’n gelijkenis een ontwikkeling door. In eerste instantie – de versie van Lucas – is die bedoeld voor een aantal joodse leiders die het zeg maar hoog in de bol hebben. Ze menen routineus tot Gods getrouwen te behoren en kijken neer op wie niet aan hun strikte criteria van vroomheid voldoen. Maar Jezus houdt hen voor ogen dat ze wel eens bedrogen kunnen uitkomen. Gods hart is veel groter, zijn voorkeur ligt heel anders, in zijn koninkrijk worden de rollen omgekeerd. Daar is iedereen in tel en worden de laatsten de eersten. Daar krijgen de zieken en misdeelden een ereplaats aan tafel en moeten anderen hun plek weten en ruimte maken.

Bij Matteüs zitten we duidelijk in een latere fase. Bij hem proef je de spanning die in de loop der tijd is gegroeid tussen de joodse synagoge en de jonge christelijke kerk. Hier wordt de boodschap: Israël meende als enige tot het volk van God te behoren, maar haar religieuze leiders hebben Jezus niet op waarde geschat. Sommigen hebben hem zelfs, in samenspel met de Romeinen, laten veroordelen en kruisigen. Maar dat betekende niet het einde. Want in het voetspoor van Jezus, de Levende, is nu een nieuwe, inclusieve gemeenschap ontstaan. Daar kan iedereen op gelijke voet meedoen, daar vervalt de oude tegenstelling tussen joden en heidenen, tussen de goeden en kwaden van weleer. Zo zijn er aan tafel opeens nieuwe gasten aangeschoven, terwijl veel eerdere gasten dat niet wilden en voor de eer bedankten. Dat laatste onder het motto: eens een heiden, altijd een heiden.

Toch klinkt er tegelijk, anders dan bij Lucas, de nodige zelfkritiek mee bij Matteüs: ook in die nieuwe, inclusieve gemeenschap kan iemand uit de toon vallen. Dat is de man zonder bruiloftskleed, iemand die zich wel voordoet als een aanhanger van Jezus maar blijkbaar een andere of verborgen agenda heeft. Matteüs eindigt daarom met een waarschuwing: velen zijn geroepen, weinigen zijn uitverkoren. Blijkbaar maken die eerste christenen mee dat nieuwe leden, die eerst enthousiast meedoen, dat niet volhoulden en al snel weer afhaken. Of er zijn intriganten die de sfeer in de gemeente bederven en haar eenheid ondermijnen. Dat zou iets van het slot, die helse straf, kunnen verklaren, al blijft dat heel onaangenaam.

Zo komen we uit bij de hel − ik kan er niet meer omheen. Moeten we die als kerk toch maar in ere houden, zoals onze professor aanbeveelt? Of kunnen we die beter ter zijde schuiven als een begrijpelijk maar achterhaald en misschien wel verwerpelijk idee? Zeker, de behoefte aan een hel kan ik goed begrijpen. Want hoeveel mensen gaan in hun leven niet als beesten te keer? Hoeveel mensen ontpoppen zich niet – ook vorige week weer – tot brute moordenaars. Helemaal als ze daarmee zouden wegkomen en niet gestraft worden, kun je snakken naar iets van genoegdoening na de dood. Burn in hell, kun je de verkrachters en moordenaars in deze wereld toewensen. Burn in hell, de beulen mogen niet het laatste woord krijgen. Maar anderzijds lukt het niet om een eeuwigdurende straf te verbinden met een God van liefde en vergeving. En volgens sommigen bepleit de Bijbel zelfs zoiets als een alverzoening. Christus zou God met alle mensen verzoend hebben, ook met de kwaden. Dan zou er niemand voor eeuwig veroordeeld worden. Dat klinkt best hoopvol.

Katholieken hebben nog een ijzer in het vuur. Zij kunnen het vagevuur koesteren, als een periode van boetedoening en bekering. En paus Johannes de 23-ste, de man die in de jaren ’60 de katholieke kerk wilde vernieuwen, gaf er zijn eigen draai aan. Heilige vader, vroeg iemand hem, bestaat de hel? Zeker, luidde zijn antwoord, maar er zit niemand in. Daarmee leek hij te zeggen: de hel is − zeg maar − pedagogisch nodig om ons op het goede spoor te houden, maar laat zich eigenlijk niet met Gods liefde verenigen. De hel is leeg. Toch is dat voor iemand als John Caputo, de religieuze denker die ik er nog eens op nalas, niet radicaal genoeg. Zo blijf je toch op twee gedachten hinken. Caputo, Amerikaan en van katholieke huize, wil af van wat hij het ‘economisch denken’ in de kerk noemt. Een soort ruilhandel: als wij goed geloven, dan zal God ons redden, van de dood, van de hel. Voor Caputo gaat het in het christendom om onvoorwaardelijke liefde. Als we proberen het goede te doen, is dat niet om er iets mee te verdienen, om punten bij God te scoren en voor te sorteren op de eeuwigheid.

Dat is een economische, berekenende manier van geloven. Dat voorwaardelijke denken, zo van ‘voor wat hoort wat’, is sterk met onze huidige wereld verweven maar past totaal niet bij God. Bij God gaat het om onvoorwaardelijke liefde, om liefde die zich wegschenkt zonder er iets voor terug te verwachten. God staat bij Caputo voor een liefde die niets berekends in zich heeft maar een puur geschenk is, dus zonder eisen of bijbedoelingen. Is dat niet de wijze waarop Jezus heeft geleefd en is gestorven, hoe Hij zich in liefde heeft weggeschonken? En is dat niet het appèl op ons: dat ook wij uit pure genade durven leven, en zonder enige vorm van eigenbelang onze liefde schenken aan elkaar. Zonder de hemel te willen verdienen, en zonder de hel te vrezen. En ook zonder iets als een hel te reserveren voor anderen. Dat moet je helemaal niet willen.

Caputo wil de kerk bevrijden van wat hij noemt ‘de economie van de redding’, die religieuze ruilhandel. Bevrijden ook van het geloof in een God die zijn kinderen zou willen oordelen en verdelen in schapen en bokken. Welke ouder zou zoiets doen, vraagt hij zich af, en een kind eeuwig willen straffen? Nee, wat er wel van God uitgaat, dat is een terugkerend appèl om genadig te zijn en boven jezelf, boven je ego en eigenbelang uit te stijgen. Christenen proberen in een wereld vol economisch denken, waar het maar even kan, niet-berekenend te leven. Waar dat gebeurt, daar wordt iets zichtbaar van het koninkrijk: de nieuwe wereld van God die het moet hebben van pure, onvoorwaardelijke liefde. Dat is het radicale van Caputo: bij een God die onvoorwaardelijke liefde is, past gewoon geen hel.

Iets van dat onvoorwaardelijke, gemeente, kunnen we voorproeven als we Avondmaal vieren. Daar ervaren we de royale genade waarmee God ons omringt, daar delen we in de overweldigende liefde waarin Christus zich aan ons schenkt. Daar klinkt elke keer opnieuw die uitnodiging uit onze gelijkenis: Alles staat klaar, kom naar de bruiloft. Ga meedoen in het feest, het feest van Gods onvoorwaardelijke liefde. Amen


 
terug