Preek van zondag 14 mrt. 2021
Preek van zondag 14 mrt. 2021
Geven jullie hun te eten!Een tijdje geleden zag ik op TV de film over pastoor Daens, een priester in het Belgische Aalst. Eind negentiende eeuw, zo rond 1880 begon hij het als geestelijke op te nemen voor de arbeiders in zijn stad. De film over hem en zijn broer, gebaseerd op een boek van Louis Paul Boon, brengt scherp in beeld onder welke mensonterende omstandigheden er destijds werd gewerkt, onder andere in de textielfabrieken. Vanuit de kerk werd daar nauwelijks aandacht aan besteed. Goed, de paus schreef wel een encycliek die door zijn bisschoppen met de mond werd beleden. Maar in de praktijk veranderde er weinig. De kerk durfde de veelal ook katholieke industriebazen niet aan te spreken op hun handelen en trok zich het lot van de verpauperde bevolking nauwelijks aan.Dat is een pijnlijke trend geweest in de afgelopen eeuwen. Het conservatisme binnen de kerk dat de emancipatie van brede lagen van de bevolking niet stimuleerde maar juist in de weg stond. Toen mensen vanuit de Verlichting kritische vragen gingen stellen, verzette de kerk zich vaak hevig – denk aan de evolutietheorie. Of toen vrouwen opkwamen voor hun rechten, denk aan het stemrecht, stonden kerken vaak niet aan hun zijde. En dat gold ook dikwijls als het om de sociale kwestie gaat, om goede werkomstandigheden en een eerlijk loon voor werknemers die toen nog arbeiders heetten. In de kerk verwart men de bestaande orde. De status quo, nogal eens met de wil van God, alsof die samenvallen. En dan probeer je al snel alles bij het oude te houden. Terwijl Jezus laat zien dat in het komende koninkrijk juist alles verandert en nieuw zal worden: in die omgekeerde wereld van God wordt de laatste de eerste. Wie nu last heeft van armoede. onrecht en discriminatie, krijgt in het koninkrijk een ereplek. Want bij God is niemand meer of minder. In Nederland hadden we in diezelfde tijd iemand als Domela Nieuwenhuis. Hij was onder andere predikant in Harlingen en Den Haag. Ook hij zag onder welke erbarmelijke omstandigheden mensen leefden en hoe ze moesten werken ‒ als ze niet werkeloos waren ‒ voor een schamel loon. Domela Nieuwenhuis verloor zijn geloof en brak met de kerk. Mede door persoonlijk leed – hij trouwde vier maal, tot drie keer toe overleed zijn vrouw in het kraambed. Zijn levenlang hield hij een fel pleidooi, niet alleen voor gerechtigheid maar ook voor geheelonthouding ‒ alcoholisme was toen ook een groot probleem. Eveneens stond hij voor invoering van het algemeen kiesrecht voor iedereen, voor rijk en arm en voor mannen en vrouwen. Kijk, daar kunnen we ‒ als je boven de 18 bent ‒ komende week weer gebruik van maken. Ja, eigenlijk is het een plicht om te gaan stemmen, als je beseft dat het tot honderd jaar geleden (1918) niet vanzelfsprekend was. In dit verband wil ik ook Vincent van Gogh noemen. Hij leefde in dezelfde tijd als Daens en Domela en legde vol compassie de getekende gezichten van arbeiders vast, in zijn tekeningen en op zijn doeken. Deze domineeszoon deed, voor hij zich tot een groot schilder ontwikkelde, ooit een opleiding tot evangelist. In die functie werkte hij onder andere in de Borinage, een weinig opwekkende mijnstreek van België. Maar op den duur raakte Van Gogh teleurgesteld in de kerk die hem wel uitzond maar geen oog had voor het daar heersende onrecht. Het leidde tot verwijdering, maar er wordt vaak gezegd dat hij als kunstenaar ook evangelist bleef. Want hij schilderde graag bijbelse taferelen. En daarop zie je vaak hoe eenvoudige, noeste werkers bezig zijn op het land, zoals de zaaier die uitgaat om te zaaien. En we kennen allemaal de ‘aardappeleters’ met hun scherp getekende gezichten. Gemaakt in 1885, de tijd van pastoor Daens en Domela Nieuwenhuis. Dat schilderij brengt me terug bij de genoemde film. Daarin zie je een gezin rond een grote pan zitten, met daarin voor iedereen één aardappel. Op zijn Vlaams: één ‘patat’, meer kreeg je niet te eten. En dan komt het moment waar ik naar toe wil: de kerkdienst op een zondag in Aalst waarin het verhaal van vandaag, de wonderbare spijziging, wordt gelezen. In die dienst preekt een collega, die er weinig van bakt. Maar dan beklimt pastoor Daens opeens de kansel. Hij kijkt de hoge heren aan, en citeert dan die ene zin van Jezus: ‘Geef gij hen te eten’. De opdracht, vertelt Marcus, die de discipelen van Jezus krijgen als ze hem vertellen dat mensen honger hebben. Terecht zijn de leerlingen bezorgd, want ze zitten ergens in de woestenij. Het beste kan Jezus iedereen naar huis sturen, zodat ze onderweg in een dorp of gehucht wat eten kunnen kopen. Maar Jezus zet hen opeens voor het blok: ‘Geven jullie hen maar te eten’. Kijk maar eens hoeveel broden je bij je hebt. En als het antwoord komt ‒ vijf broden, en ook twee vissen ‒ dan mag iedereen gaan zitten in het groene gras. Misschien moet je wel zeggen: dan verandert die woeste plaats ter plekke in een mooie tuin, een klein paradijs. Want nadat Jezus een zegenbede heeft uitgesproken, begint Hij te breken en te delen. En dat gaat maar door, het loopt uit op een royale maaltijd voor 5000 mensen. Zo overvloedig dat er 12 manden met brood en vis overblijven. We zijn voor even terug in het groene paradijs. In zijn preek legde pastoor Daens niet de nadruk op het wonder maar op de opdracht van Jezus: ‘Geven jullie hun te eten’. Dat is geen flauw spelletje van Jezus, zo van: als jullie dat niet kunnen, zal ik wel even mijn goddelijke macht laten zien. Zo laat dit verhaal uit Marcus zich niet lezen. Het is een serieuze opdracht waar de discipelen echt werk van moeten maken. Laat ze eerst maar eens verkennen wat ze zelf bij zich hebben, wat ze zelf in huis hebben om te delen. Dat lijkt niet veel, maar gaat zich, onder de zegen van de Eeuwige, spontaan vermenigvuldigen. En dan blijkt er opeens voedsel in overvloed. Een wonder dat begint met die opdracht – geven jullie hun te eten! Het begint ermee dat de leerlingen echt laten zien dat ze bewogen zijn met die hunkerende massa, met mensen – zo merkt Jezus op ‒ die schapen zonder herder lijken. Vanuit die bewogenheid komen de leerlingen in beweging en gaan ze delen. Met hun broden en vissen leggen ze de basis voor dit wonder van breken en delen. Dat mocht je destijds, in de tijd van Daens, en dat mag je nog altijd van christenen verwachten: dat ze bewogen zijn met wie honger heeft of tekort komt in het leven. Vaak gaat het dan in onze tijd om meer dan acute voedselhulp. Vaak komt het aan op het aanreiken van de kennis en technieken waarmee mensen zelf aan de slag kunnen op de akkers in hun eigen land. Dat het verhaal met deze opdracht van Jezus juist op hier in Marcus staat, is niet toevallig. Want net daarvoor heeft Marcus verteld over de dood van Johannes de Doper. Jezus is niet alleen gedoopt door deze Johannes maar volgde hem ook een tijdje als leerling. Je merkt dan ook dat Jezus zijn eigen lot spiegelt in dat van Johannes, die net door Herodes is omgebracht. Ook Jezus beseft dat er met name in Jeruzalem meerdere vijanden rondlopen die uit zijn op zijn dood. Die dreiging hangt al een tijd in de lucht en zal Jezus niet uit de weg gaan. Met opgeheven hoofd en overtuigd van zijn roeping zal Hij naar Jeruzalem gaan. Maar Hij is niet naïef en weet wat hem daar te wachten staat. De tijd is dus nabij dat zijn leerlingen het stokje van hem moeten overnemen. Dat zij gaan doen wat Hij steeds gedaan heeft: bewogen zijn met wie hunkeren naar aandacht, liefde en troostende nabijheid, of met wie zoeken naar richting in hun leven en ronddwalen als schapen zonder herder. Straks is het aan Jezus’ leerlingen om deze mensen te voeden – geven jullie hun te eten ‒ met geestelijk brood. Want dat het hier niet zomaar om gewoon brood van de bakker gaat, is wel duidelijk. Het brood dat Jezus uitdeelt, dat staat voor alles wat Hij telkens zo royaal met mensen deelt: zijn heldere onderricht, zijn diepe bewogenheid bij hun wel en wee, zijn royale goedheid en genade, zijn aanhoudende roep om gerechtigheid. Het brood dat Jezus alsmaar uitdeelt, is zijn toegewijde liefde aan God en de naaste. Liefde die Hij volhoudt tot het laatst, tot op het kruis. Iedereen met die liefde voeden, dat wordt de opdracht aan zijn leerlingen. Mooi vind ik in dit verband die getallen vijf en twee. Zoals veel getallen in de Bijbel hebben ze een dubbele bodem of diepere betekenis. Vijf wordt dan vaak in verband gebracht met de Thora, de vijf boeken van Mozes. En twee zou dan staan voor de profeten en de psalmen, de andere twee bundels die Jezus graag aanhaalt in zijn onderricht. Dat is een mooie duiding. Maar bij deze maaltijd zou ik toch eerder, heel concreet, aan onze handen en voeten denken. In de regel heeft een mens twee handen met vijf vingers, en twee voeten met vijf tenen. Met die handen kun je net als Jezus leren breken en delen, zodat de een kan meegenieten van de overvloed van de ander. En met die voeten kun je op een ander toestappen, naar iemand die heel concreet hulp nodig heeft, of anders wel de warme aandacht van een luisterend oor. Dat laat Jezus zijn discipelen hier zien. Wees bewogen, laat je hart spreken, Gebruik je handen en vingers om je brood te breken, gebruik je voeten en tenen om naar elkaar toe te gaan en samen te delen. Op die manier kunnen ook wij met ons lijf en onze leden meedoen in de navolging van Christus. Het is aan ons om letterlijk handen en voeten te geven aan de liefde van God, aan het breken en delen dat Christus ons heeft voorgeleefd. Amen | ||
terug | ||